Johannes 20: 1-18

Pasen

We lazen deze paasmorgen het opstandingsverhaal uit het evangelie van Johannes en daar treft ons in het begin de nuchtere, haast onderkoelde toon. Vooralsnog klinkt er geen enkele paasjubel. We blijven er met de beide benen op de grond staan.
Opvallend is ook de nauwkeurigheid waarmee de bevindingen van Maria Magdalena en de twee discipelen worden beschreven en vastgelegd. Eigenlijk zegt dit paasbericht in de eerste tien verzen niet veel meer dan dit: de steen is afgewenteld, het graf is open, het graf is leeg. Jezus is daar niet. Daar zullen we hem niet moeten zoeken en vereren, als een dode tussen de doden, als iemand die er eens wás, maar er nu niet meer is. Want de boodschap van Pasen is: Hij lééft - en Hij dóet leven.

Laten we nog eens horen hoe uitvoerig en tot in de details de leegheid van de grafkelder wordt gedocumenteerd: ‘... en de andere discipel kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek’.
We kunnen ons afvragen: wat moeten we met deze kleine details? Waarom vermeldt de evangelist die? Misschien wil hij ermee zeggen: zo verblindend is het paaslicht niet dat we geen oog zouden hebben voor de schijnbare kleinigheden. Juist daarvoor worden ons de ogen geopend. In dit ons opgegane licht zien we de dingen scherp en precies. Het paaslicht doet ons de dingen zien, ook de kleine dingen, met de ogen van een zorgzame, zakelijke liefde, zoals een huisvrouw naar de schone was kijkt, een boer naar zijn land, een schilder naar zijn schilderij, dat hij aan het maken is. Zo helder en nuchter is het paaslicht. Het maakt ons vooralsnog niet dronken van vreugde.

Maar er is nog meer te zien en te bedenken bij die kleine details van dit paasbericht. Niet ontgaan mag ons de ordelijkheid waarmee de dingen gedaan zijn in de grafkelder. Nee, dit kan niet een geval van grafschennis geweest zijn, zoals Maria dat in haar verbijstering vreesde toen ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze hem gebracht hebben’. Na de arrestatie, de geseling, de kruisiging ook dát nog! Alsof er geen einde is aan de werken der duisternis, aan de dagen des onheils. Maar nee, die vrees wordt weggenomen bij het zien van die netjes opgerolde en apart gelegde doek die om zijn hoofd was. Zo gaan grafschenners niet te werk! Een zorgzame hand heeft de tijd genomen om die doek keurig op te vouwen en terzijde te leggen. Hij, die hier heeft vertoefd en in alle vroegte en stilte is opgestaan, heeft de dingen ordelijk en zorgvuldig achtergelaten. Deze gast is niet in allerijl en onder protest weggegaan, terwijl dat toch - na alle ongastvrijheid die hem ten deel was gevallen - niet meer dan logisch zou zijn. Want als iemand reden had om in toorn te vertrekken en om nóóit meer terug te keren, dan hij toch wel!
Maar zie: de doek, die om zijn hoofd was, is in alle rust en vrede daar neergelegd als een teken dat hij ondanks alles gaarne onder de mensen heeft vertoefd. Zijn heengaan is geen boos protest, niet een in de steek laten van de zijnen, maar het is eerder een stille belofte van zijn spoedig wederkomen. Dat is de sprake die uitgaat van die kleine bijzonderheden die Johannes ons meedeelt en waar hij ons attent op maakt.

Wat zegt ons de boodschap van het lege graf nog meer? Nu, vooral toch ook dit: de gang van de vrouwen en de discipelen naar de plaats waar Jezus begraven werd is niet voor herhaling vatbaar. Om de eenvoudige en doorslaggevende reden dat het graf leeg is. De hof van Jozef van Arimathea is dan ook geen pelgrimsoord, want Hij, Jezus, is daar niet; en vast en zeker is Jezus óók opgestaan uit het graf om zo’n cultus van de man die hij wás onmogelijk te maken. Het christelijk geloof kent geen heilige plaatsen, geen heilige grond, ja toch eigenlijk ook geen tempels, waar Jezus vereerd en gecultiveerd wordt. Het weet alleen van plaatsen en tijden waar zijn stem gehoord wordt, zijn woord gedaan, zijn weg gegaan. Het lege graf is als een open mond en we worden er onmiddellijk dóórverwezen – de Opgestane achterna - naar al zijn broeders en zusters waarmee hij zich verbonden en gelijkgesteld heeft.
Nee, we krijgen op de paasmorgen niet de kans lang te toeven of te treuren bij het graf van Jezus, want hij is daar niet. Onze weg voert ergens anders heen, de wereld in, naar de naaste toe, de Heer volgend op zijn weg. Liefhebbend zoals hij de mensen en de dingen liefhad, met alle pijn en alle teleurstelling vandien.

Maar toch is daarmee niet alles gezegd. Want deze hof bewaart een geheel eigen geheim, een heel kostbare ervaring. Als enige van de vier evangelisten vertelt Johannes ons van een verschijning van Jezus in de hof, vlak bij het geopende graf. Een verschijning aan Maria Magdalena.
Maria zoekt haar Heer als een wanhopige, radeloze minnares en ze huilt, ze schreit (lezen we enige keren) - als een weduwe die haar man verloren heeft, als een moeder wier zoon dood is. Maar door die verschijning van Jezus in de gestalte van een hovenier wordt zij als een bruid gevonden en geroepen door haar bruidegom. En in dat roepen van haar naam ‘Maria!’ en in dat antwoord van haar kant ‘rabboeni’ (d.i. mijn meester) wordt deze dodenakker tot een tuin, een hof van liefde. Ja, tot een hof van Eden, rond deze nieuwe Adam en deze zijn vrouw; een stukje herwonnen paradijs waar de klanken en kleuren van het Hooglied (waaruit we een stukje lazen, want het is een paaslied - en de synagoge leest het rond het paasfeest) voluit tot hun recht komen.

In deze Maria mag de gemeente zich herkennen. Ook zij is die vrouw, die bruid, opgemaakt, getooid terwille van zijn verschijning en zij weet met grote innerlijke zekerheid: vanwege Deze, in Hem verschenen, zal de schepping niet wankelen; op dit tweegesprek, deze dialoog, dit roepen over en weer ‘Maria’, ‘Meester’ is de wereld gebouwd. En vanwege zijn verschijning in kracht en heerlijkheid bloeien de bloemen, zingen de vogels, stoeit en speelt het licht door bomen en struiken en over straten en pleinen. En geen geweld, geen barbaarsheid, geen duisternis en dood kan de schepping van dit licht ongedaan maken.
De paasdag is een idylle midden in de tijd en het klare licht van deze dag heeft het overwicht op alles wat we menen te moeten vrezen en wat ons met angst en zorgen kan vervullen.
Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft als het goede en sterke begin van al zijn werken; de dag die al onze dagen draagt en doorlicht, ook de boze dagen, de zware en donkere dagen. Dit is de dag die ons verzoent met de kortheid en de soms bittere onbegrijpelijkheid van al onze levensdagen.
Deze dag maakt alle dagen en alle dingen goed. Geloof dit evangelie en leef dan al uw dagen met een vrij en vrolijk hart.

AMEN
(c) Rens Kopmels