Lucas 4: 1-13

Het is vandaag de eerste zondag van de Veertigdagen-tijd. Zes weken voor Pasen. Als evangelie lezen we dan meestal het verhaal van Jezus' verzoeking in de woestijn. Als regel uit Mat.4, maar dit keer uit Lucas 4. We moeten er van afzien dit verhaal, rijk aan betekenis als het is, in zijn geheel uit te leggen. Dat wordt te veel voor één keer. We beperken ons tot de eerste vier verzen .

Jezus wordt door de Geest naar de woestijn gevoerd. Het is na zijn doop in de Jordaan door Johannes het begin van zijn weg onder ons. Je kunt ook heel goed zeggen: het begin van zijn lijdensweg, van zijn kruisgang. Want niet alleen het laatste stadium van zijn leven, maar 'zijn ganse levenstijd op aarde' (zegt de Heidelbergse Catechismus) staat in het teken van het kruis. Er is nooit een Jezus geweest die het leed van de mensen en de zonde van de wereld niet, nog niet, op zich nam. Het kruis overkwam hem niet op een kwaad moment, maar Jezus gaat die weg van stonde aan, vrijwillig en vrijmachtig. Daarom moeten we over het lijden van Jezus ook niet sentimenteel doen en 'ach en wee' roepen. De evangeliën maken melding van Jezus' lijden, maar ze doen dat sober, ze meten het niet breed uit, zodat we ervan zouden gruwen, zoals dat in die nieuwe film 'Passion of the Christ' schijnt te gebeuren. Die kant moeten we niet uit. Dat is een dwaalweg, hoe goed het misschien ook bedoeld is. De evangeliën staan het ons ook niet tóe ons van Jezus een beeld te maken, een aanschouwelijk en zogenaamd realistisch beeld. Jezus komt tot ons in het gewaad van zijn evangelie, in woord en verhaal. Daar moeten we het mee doen. Die historische persoon Jezus uit Nazareth is - om het nu maar eens kras te zeggen -voor ons niet van belang en betekenis. Die persoon is voor ons gebroken in fragmenten en de Heilige Geest neemt die stuksgewijs uit het zijne om die ons te geven, opdat we geloven dat Hij de Heiland is, de Redder. God-met-ons. Maar vlees en bloed in hun aanschouwelijkheid kunnen ons dat niet openbaren. Dat is een zaak van Woord en Geest. Van geloof en niet van zien, niet van aanschouwen. Nee, van het leven en ook van het lijden van Jezus moeten we toch maar geen beeld, ook geen filmbeeld maken. Het is eenvoudig niet te filmen. Het valt niet te aanschouwen. Jezus is het Woord van God dat ons op het hart gebonden wordt, ingefluisterd door de Geest.

Naar de woestijn gaat het om te beginnen. Dat is een afdaling in onvruchtbaar land, in doodsgebied. Jezus ondergáát daar het leven op zijn smalst, als een minimumlijder. Hij beziet er de wereld van onderen en kijkt er aan tegen de keerzijde van het gevestigde leven. 'De Zoon des mensen', zei de theoloog Noordmans, 'kent de onderkant van de planken van het wereldtoneel'. Hij peilt de diepten van het God-verlaten-zijn. Zo staat God in de bijbel niet alleen boven de schepping, maar ook en vooral beneden de schepping. Dat wil zeggen: Hij vangt de schepping op in haar val. Hij volgt het schepsel in zijn val- om het zó op te richten.

De Geest voert Jezus naar de woestijn. Niet het toeval of het noodlot, ook de duivel niet, maar de Geest. Daar móet Jezus kennelijk naar toe. Maar waarom eigenlijk? Ongetwijfeld zit daar een duidelijke herinnering en herhaling in van de woestijntocht van het volk Israël na de doortocht door de Schelfzee en voor de intocht in Kanaän. Jezus gaat de weg van zijn volk als een trouwe zoon van zijn volk. Nergens zal hij zijn volk loslaten en zeggen: jullie zoeken het maar uit. Ik wil met jullie niets meer te maken hebben. Dat is voor ons niet zo'n aangename of goedkope waarheid, want als we in Jezus zeggen te geloven krijgen we zijn Joodse broeders als eersten erbij. Nooit kunnen we daarom in de gemeente van Christus ons losmaken van Israël, hoeveel bezwaren we eventueel ook mogen hebben b.v. tegen de politiek van de staat Israël. Duizend maal in zijn leven denkt ook een christenmens: laat mij toch geloven, in God en in Christus geloven, zonder die stoorzenders en lastposten van Joden en al die anderen in hun spoor, die ons als naasten worden toegevoegd. Maar dat gaat niet. Wie in Christus gelooft, krijgt zijn broeders en zusters erbij. En dat is een tegenvaller, een aanstotelijkheid, voor wie in de kerk spirituele verdieping en religieuze zelfverheffing hoopte te vinden.
Je kunt van Jezus ook zeggen: hij ‘doet’ in zijn levensgang Mozes en de profeten. Hij legt die uit, niet als een schriftgeleerde, die op zijn leerstoel zit, maar met de daad van zijn bestaan. Hij vervult Wet en profeten en het is zijn spijze te doen de wil des Vaders. En mét dat in hem de wil van God op aarde gedaan wordt breken er op zijn weg tekenen van het Koninkrijk uit, opstandings-tekenen, wonderen van genezing, spijziging en oprichting. Want Gods Koninkrijk kómt... als zijn wil geschiedt, 'gelijk in de hemel alzo ook op de aarde'. Dat is er gaande op de weg van Jezus. In deze gehoorzame zoon van het verbondsvolk, van Israël, breekt de heilzame heerschappij van Israëls God door.
Wat deed Jezus daar in de woestijn, kunnen we ons afvragen. We lezen: 'hij at niets in die dagen'. Hij heeft er gevast, afgezien van voedsel; misschien als een sprekend teken van solidariteit met allen die in onze wereld honger lijden, allen die noodgedwongen voedsel te kort komen.
Maar we kunnen het accent ook anders leggen. Jezus' spijze is het te doen de wil des Vaders, zeiden we zo juist al even. Het zou heel goed kunnen dat Jezus daar in de woestijn van dag tot dag, als een soort brevierende pastoor, de boeken van Mozes tot zich nam. Tegen de veertigste dag was hij dan zo ongeveer gekomen bij Deuteronomium 8, waar staat: 'Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alle woord dat van de mond Gods uitgaat'. Dat woord uit de boeken van Mozes werpt hij de duivel voor de voeten, als die hem de suggestie doet van de woestijn-stenen broden te maken, 'indien gij Gods Zoon zijt'. Om de duivel te weerstaan klemt Jezus zich vast aan een bijbelwoord. Meer heeft hij niet, want zijn lippen zijn verdord en zijn hart is leeg na veertig dagen van ontbering. Maar dat is genoeg. Met die woorden van Mozes gaat hij zijn weg van kracht tot kracht. De verleider heeft daar niet van terug. Want natuurlijk is het een heel reële verleiding om van stenen broden te maken. Niet alleen omdat Jezus zelf honger heeft, maar is het geen fantastische oplossing van de nijpende broodvraag, van het mondiale hongervraagstuk, als de steenachtige bodem van de woestenij tot vruchtbaar akkerland wordt herschapen, tot een graanschuur voor de hongerende mensheid? Het is voor ons moeilijk om die suggestie van de duivel als een verzoeking te doorzien. Dat is toch niet verkeerd, dat is, toch ook in de bijbel, een ons geboden uitzicht, dat 'de woestijn zal bloeien... als een narcis'?
Zeker, maar Jezus zal de broodvraag niet oplossen door er zelf buiten te blijven staan. Hij zelf immers zal het brood zijn dat gebroken en gedeeld wordt en zó de wereld voedt. De broodvraag - en dat is in wezen de levensvraag, daarin staat de hoge kunst van het samenleven in vrede en broederschap op het spel- laat zich niet louter technisch en administratief oplossen, maar alleen als we er met ons bestaan zelf middenin gaan staan en niet als we ongestoord en onveranderd blijven leven zoals we leven.
Het kan geen Pasen worden en het kan niet tot vrede komen in de wereld als de Heer niet zelf zijn lichaam als brood geeft en laat uitdelen. En zijn lichaam -we weten het- dat is zijn gemeente! De broodvraag laat ons eigen bestaan niet ongemoeid en onveranderd. Het verlokkende perspectief van de woestijn als graanschuur is een pure utopie, een 'nergensland', als mensen en volken zich niet willen omkeren van hun doodlopende wegen en zich niet zelf willen inzetten en prijsgeven ter wille van de vrede en gerechtigheid tussen de volken en de continenten.
We zeggen er hier alleen dit van: Jezus is een andere weg gegaan om de nijpende broodvraag in een hoopvol perspectief te stellen. Eeuwig onmogelijk is het daarom niet dat het brood nog eens rechtvaardig verdeeld en eerlijk gedeeld wordt, ook al is het in de 20-ste eeuw, wereldwijd gezien, nog zo jammerlijk mislukt.
Een andere weg moest Jezus gaan dan de duivel hem suggereerde, maar het is zeker geen weg waarop de broodvraag zo goed als van de agenda wordt afgevoerd. Dat is er wel van gemaakt in de manier waarop er met dat woord 'niet van brood alleen' omgesprongen is. Die zinsnede is een zelfstandig leven gaan leiden in ons spraakgebruik. Ze bevat op zijn minst de sterke suggestie dat het in het leven en het samenleven niet uitsluitend en voor alles om het brood zou gaan, maar ook nog om iets anders, om iets dat méér is dan brood.
Ja, dat laat zich niet zo gemakkelijk tegenspreken, maar ondertussen wordt de aandacht ook weggeleid van de ernst en de urgentie van die broodvraag, van de materiële behoeften van het bestaan. Dat is altijd wat huichelachtig als dat gebeurt door mensen en groepen in wier materiële behoeften doorgaans geruisloos en zonder onoverkomelijke problemen voorzien wordt. De rijken en welvarenden hebben nauwelijks het recht dat woord 'niet bij brood alleen' in de mond te nemen. Zij hebben makkelijk praten, maar de bijbeltekst hebben ze daarin nog niet aan hun kant. Want die luidt in zijn volledigheid: 'Niet alleen bij brood zal de mens leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat'. Er is geen tegenstelling tussen brood en woord. Ze sluiten elkaar niet uit, maar juist in. Brood is ook woord. Namelijk daar waar het spréékt van het goede leven. En het woord van God komt ook tot ons als brood, hartversterkend en dat heel reëel, tastbaar en proefbaar, in de Tafelviering, waar we zingend en zuchtend inspelen en vooruitlopen op de ons beloofde toekomst.
Wat de Heer heeft afgewezen op zijn weg is het 'brood-op-zich', het brood, dat op zichzelf blijft staan en dat niet spreekt en getuigt van leven en vrede. Mijn brood, ons brood, dat niet óok het brood van de ander en de anderen is. Het brood van de één dat de dóod van de ander betekent. De opgestapelde producten van onze rijkdom die de hongerende wereldbevolking onhouden worden.
Omdat het niet anders kan, zeggen we. Maar die uitspraak moeten we in de gemeente van Christus terugnemen als we in ernst de Maaltijd vieren, waar het brood rondgaat van hand tot hand als een voorteken en een voorspel van het gedeelde brood, wereldwijd. Jezus deed het anders en hij blijft niet en nooit zonder navolgers en getuigen die die andere weg daadwerkelijk beproeven.
Daarom gaat er wel scherpe kritiek uit van het evangelie op de wijze waarop wij leven en met de broodvraag omgaan, maar tegelijk belofte en opwekking het anders te proberen. Het onmogelijke is mogelijk en werkelijk geworden in Hem, op zijn weg naar Jeruzalem. Jezus' priesterlijke offergang is de weg van de Koning die de Vrede brengt.
Persoonlijk, maatschappelijk, mondiaal.

AMEN
(c) Rens Kopmels