Marcus 8: 22-26

Deze zondag staan we op de drempel van de Veertigdagentijd. Zeven weken voor Pasen. Het is een tijd van inkeer, vastentijd in de katholieke traditie; een tijd waarin we de lijdensweg van onze Heer indachtig zijn en Hem - zij op eerbiedige afstand - volgen.

Veertig dagen! Maar als we gaan tellen en rekenen klopt dat niet, want vanaf As-woensdag gerekend tellen we tot Pasen niet veertig, maar zesenveertig dagen. Hoe zit dat nu? Is veertig alleen maar een symbolisch getal? Dat zeker ook. Veertig dagen was Jezus in de woestijn om beproefd te worden door de duivel en heeft hij gevast. (We lezen het volgende week op de eerste zondag van de lijdenstijd.) En veertig jaren ook moest het volk van Israël in de woestijn rondtrekken voor het het beloofde land mocht binnengaan.
Dat alles staat ongetwijfeld op de achtergrond in die Veertig dagen-tijd, maar toch kun je je in alle nuchterheid afvragen waarom de kerk de vastentijd niet zes dagen later heeft laten ingaan. Dan zou het precies geklopt hebben. De Veertig dagen-tijd zou dan ook veertig dagen duren. Waarom dan zésenveertig? Nu, dat komt omdat de zes zondagen niet meetellen als vastendagen, want elke zondag is gedachtenis en viering van Pasen. Zondagen zijn stuk voor stuk al kleine paasfeestjes. Kleine vooruitgeschoven posten van Kanaän.
Het is niet onbelangrijk om dat vast te houden, want de lijdenstijd is niet alleen maar lijdenstijd. Er valt paaslicht in. Zo is het behalve een ingetogen tijd óók een opgetogen tijd. Een tijd van ingehouden vréugde. Van kracht die we ontvangen om het lijden, ook ons eigen lijden, te dragen en te verdragen.

Als lezing uit de apostolische brieven lazen we 1 Cor.13, het hooglied van de liefde. Dat is in overeenstemming met een oud en eerbiedwaardig leesrooster in de kerk. En dat is passend, zinrijk, want de komende weken worden we immers ingewijd in de liefde waarmee God ons en onze wereld in Christus heeft liefgehad, liefgehad tot het einde en worden we ook zelf opgewekt in de liefde te blijven, te wandelen en te handelen. Ook leren we verstaan dat het lijden en het kruis van Jezus geen donker lot is dat hem is overkomen, maar dat hij zelf het kruis -terwille van de zijnen, om onzentwil- op zich heeft genomen. Vrijwillig, uit liefde.
Nooit mogen we over het kruis van Christus spreken als over een mislukking, een nederlaag. Nee, het kruis is het teken van Gods zegevierende liefde. Jezus' priesterlijke offergang is tegelijk zijn koninklijke weg. De gang van de Herder, die zijn leven inzet voor zijn schapen, die borg staat voor de zijnen. De weg van het zaad dat vallend in de akker honderdvoud vrucht draagt. Daarom klinkt uit zijn lijden en op zijn lijdensweg het hoge lied van de liefde op... voor wie oren heeft om te horen...

Voor wie oren heeft om te horen en ogen om te zien. Maar dat is nog wel de vraag, want datzelfde leesrooster op de Vijftigste voor Pasen heeft als evangelie-lezing het verhaal van de blinde bedelaar uit Jericho, die daar zit als representant van de discipelen die het zwart voor ogen wordt als Jezus hun zijn lijdensweg aankondigt. 'Niets begrepen ze van deze dingen', lezen we bij Lucas. De discipelen zijn met blindheid geslagen. Hun moeten de ogen geopend worden. Net als bij Bartimeüs, zoals die blinde bij Jericho in Marcus 10 heet.

Maar wij kozen dit keer voor zijn collega-blinde uit Marcus 8. Die kreeg nooit zoveel aandacht, omdat hij op geen enkel klassiek leesrooster staat en zelfs Matteüs, die verder alles van Marcus overneemt en soms een beetje bewerkt, laat deze blinde weg.
Wat is nu het bijzondere van deze genezing en wat voor sprake gaat er vanuit? Het is door zijn merkwaardige uitspraak 'Ik zie mensen, want ik zie hen als bomen wandelen', dat deze blinde uit Bethsaïda een zekere bekendheid geniet. Zo zit hij in ons gehoor en in ons geheugen. We glimlachen er misschien bij, maar we kunnen er verder niet zo veel mee. Maar de vraag zou zinnig kunnen zijn waarom Jezus het eigenlijk niet bij deze toch al heel wonderlijke en verheugende eerste geneesdaad heeft geláten. Want dit is toch al iets om buiten jezelf te raken van verbazing en vreugde, om God te loven vanuit het diepst van je ziel. Deze weldaad van het zien, van de zon en het licht, van de bomen en de bloemen, de groene velden en de blauwe luchten, de mensen en de vogels! In deze genezing van de blindheid wordt toch de schepping hersteld! Kan het daarbij niet blijven? Maar Jezus geneest deze blinde in twee stappen. We lezen: 'Vervolgens legde hij weer de handen op zijn ogen, en hij zag duidelijk en was hersteld'.
Mensen als bomen zien wandelen, dat is mooi, dat is wonderlijk en weldadig. Prediker in het OT zegt: 'Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te zien' (11:7), maar Marcus wil hier, op deze plaats in zijn evanglie, als het zo aanstonds richting Jeruzalem gaat en we de eerste aankondiging van Jezus' lijden en sterven te horen krijgen, ons duidelijk maken dat zien en zien twéé is. Het zien van het zonlicht en de als bomen wandelende mensen, dat hoeft nog niet te betekenen dat we ook zien en kritisch onderscheiden wat er te zien is in de mensen-wereld en op de weg die Jezus daar gaat. Even te voren hoorden we uit de mond van Jezus: 'Hebt ge ogen en ziet ge niet; hebt ge oren en hoort ge niet?' Onze blindheid voor wat er in wereld gebeurt, in mensen omgaat en tussen mensen speelt, is nog niet opgeheven als onze ogen het zonlicht zien, hoe zoet en weldadig dat ook zijn mag.

We kunnen hier niet om de vraag heen: wat is eigenlijk de zin van ons zien? Waartoe hebben we goede ogen en oren waar niks aan mankeert? Want ziende kunnen we blind en horende kunnen we doof zijn. Daarom is die tweede stap nodig in die genezing van die blinde bij Marcus. 'En voortaan zag hij alles scherp', lezen we.
Zien en zien is twee. Zo zou ik dat tamelijk unieke verhaal willen typeren. Meestal worden Jezus' wonderdaden verstaan als tekenen van het aanbrekende Koninkrijk, van de eindtijd waarin alle dingen worden goedgemaakt en alle tranen worden afgewist. Het leven wordt hersteld en voltooid, bekleed met gerechtigheid en getooid met heerlijkheid. De wonderen, die Jezus doet, zo te verstaan is ongetwijfeld juist en ter zake. In dat grootse perspectief van voltooiing en verheerlijking komt ons leven te staan vanuit de belofte van het evangelie, ook al kunnen we dat vaak maar nauwelijks geloven. Jezus' wonderen zijn daarvan de kostbare en veelbelovende tekenen en het evangelie zou het evangelie niet zijn als deze tekenen erin ontbraken.
Maar hoe wezenlijk en hartverheugend dat ook is, het énige is dat toch niet. De vraag is op zijn plaats waartoe het herstel van onze zintuigen, rechtheid van lijf en leden, gezondheid en verzadiging van honger eigenlijk dienen. Want diezelfde Prediker klaagde ook: 'Het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor wordt niet vervuld van horen' en alle dingen, het hele bestaan kunnen ons ook tot een onuitsprekelijke vermoeienis worden.
Nu, door die opvallende genezing van die blinde in twee stappen krijgen we er oog voor dat Jezus' geneesdaden niet alleen maar tekenen zijn van de eindtijd, maar tegelijk toerusting betekenen voor de tussen-tijd. Want waartoe hebben we ogen en oren? Waartoe eten we ons brood? Wat is de zin van het ons toegevallen leven? Dat deze dingen goed en schoon zijn in zichzelf en om zichzelf is uiteindelijk wel waar, maar zo lang leed en onrecht de wereld als Gods goede schepping verduisteren moeten ons de ogen geopend worden om juist dát te zien en dát op ons te nemen. De zin van de genezing van deze blinde is ongetwijfeld ook dat. Ons wordt het niet toegestaan het drama van de geschiedenis, het leed van de wereld en van de mensen maar óver te slaan en rechtstreeks de eeuwige Sabbath te genieten.

Van Bartimeüs horen we dat hij onmiddellijk na zijn genezing Jezus volgt op diens weg naar Jeruzalem, op diens lijdensweg, 'God lovende'. Dat betekende voor hem zijn genezing.
Dit verhaal eindigt met het enigszins geheimzinnige zinnetje: 'Ga het dorp zelfs niet in' . Een beetje minder geheimzinnig en nauwkeuriger vertaald, staat er: 'Ga niet, nee, ga niet in het dorp'. Met als strekking: keer er niet naar terug! Want je weg zal van nu af een andere zijn. De betekenis van zijn hersteld gezichtsvermogen is ook bij hem dat hij Jezus volgt op zijn weg, in zijn passie, zijn bewogenheid en zijn liefde voor de mensen en de stad van de mensen. Heel die zware en belastende problematiek van het samenleven in gerechtigheid en vrede.
Een idyllisch dorpsleven zit er voor deze blinde dus even niet in. Het dorp waar het leven zich voltrekt in vaste gewoonten en waar het oog zich gewent aan vaste en vertrouwde taferelen, waar, inderdaad, de mensen voorbij wandelen als bomen en weinig van zichzelf prijsgeven.
Nu, dat dorp moet de gewezen blinde voorlopig verlaten. Misschien zal hij er nog ooit terugkeren... om er dan, op zijn paasbest, zittend onder zijn vijgenboom, de mensen als bomen te zien wandelen.
Zo ver is het nog niet, maar zo ver kómt het ooit wel. En Pasen werpt zijn licht en zijn kracht al vooruit! De passie van onze Heer is niet tevergeefs geweest. Dat mogen we horen als evangelie, als goede boodschap aan het begin van de lijdenstijd, te midden van het lijden van deze tegenwoordige tijd.

AMEN
(c) Rens Kopmels