Liefde als Agapè (1)

Inleiding

In deze serie lessen ethiek zal het gaan over de liefde, en wel over de liefde die in het NT 'agapè' heet. De liefde als agapè zullen we moeten onderscheiden van de liefde als 'eros', van de erotische liefde, al is die verhouding van die twee liefdes heel spannend en van wezenlijk belang.
Dat onderscheid tussen eros en agapè is al oud, klassiek haast, maar de verhouding van die twee liefdes kent heel verschillende opvattingen. In ieder geval kun je er niet straffeloos aan voorbijgaan. Want de ene liefde is de andere niet.
Neem je dat onderscheid niet in acht en vat je (b.v.) de agapè op als een vorm van erotische liefde, dan loop je onvermijdelijk vast, b.v. bij het gebod van de liefde tot de vijand, zoals Jezus die gebiedt in de Bergrede (maar waarschijnlijk al eerder bij dat van de liefde tot de naaste.)

Friedrich Nietzsche heeft eens spottend opgemerkt, doelend op de christenen:
'Auch redet man von "der Liebe zu seinen Feinden"- und schwitzt dabei...' (Zur Genealogie der Moral)

En ook de grote Sigmund Freud, in zaken van liefde toch niet de eerste de beste, liep vast op het gebod de náaste en al helemaal op het gebod de vijand of de mij vreemde mens lief te hebben.
Hij schrijft in 'Das Unbehagen in der Kultur': (ik vertaal):
'Als ik een ander liefheb, moet deze het op de een of andere manier verdienen...en hij verdient het, als hij in belangrijke opzichten zo op mij lijkt dat ik in hem mezelf kan liefhebben. Maar als hij me vréémd is en door geen enkele waarde, geen enkele verworven betekenis, op mijn gevoelsleven aantrekkingskracht uitoefent, wordt het wel moeilijk voor me hem lief te hebben.'
De naaste moet dus 'liebenswert' zijn om hem te kunnen liefhebben en de vijand is dat per definitie nooit. En daarom kan Freud dat gebod tot zijn spijt niet anders verstaan als 'ein ähnlicher Fall wie das "Credo quia absurdum"...'( Het 'ik geloof, omdat het absurd is' van de oude kerkvader Tertullianus.)
Freud vond dus de liefde tot de vijand (en eigenlijk al de naastenliefde) onmogelijk en onzinnig. Maar misschien (of wel zeker) had hij geen goed begrip van de agapè-liefde. Hij kent allen de liefde als eros in vele variaties. Freud was beter thuis in het erfgoed van Plato dan in het NT. Dat komt vaker voor bij de cultuurdragers van Europa. Het NT is óf een gesloten boek voor hen óf het wordt verstaan en uitgelegd vanuit de grondconcepten van de heersende cultuur, waarin het Griekse element vaak nog dominant aanwezig is.

Wel moeten we ons een ogenblik afvragen bij deze lessen in liefde of de agapè primair wel thuishoort in de ethiek. De agapè is immers 'uit God', zoals er staat in 1 Joh.4:7 ('ek tou theou'); ook dán als deze liefde de mens inschakelt in zijn actie en passie. Daarom hoort de agapè zeker óók en allereerst in de dogmatiek thuis. Maar dogmatiek en christelijke ethiek zijn - althans in onze opvatting- nauw met elkaar verbonden. Wel te onderscheiden, maar niet te scheiden.
Je zou kunnen zeggen: de dogmatiek houdt zich voornamelijk en vooreerst bezig met wat Gód met ons doet en de ethiek met wat wij te doen hebben -als ántwoord op Gods Woord.
Het gaat in de ethiek, die zich niet wil emanciperen van de bron van het geloof, om de mens (of liever misschien nog: de gemeente!) die méégenomen wordt in de beweging van Gods Geest en daarin vraagt naar wat góed is, wat de weg en de wil van God is.
Het zal daarbij in de christelijke (of liever de theologische) ethiek, als bezinning op het ethos van de gemeente en van de christen, niet of nauwelijks gaan om het bepalen of het koesteren van specifieke waarden of specifieke normen, zou ik denken. Eerder verliest zij zich in de aandacht van de door God-in-Christus bezochte en geliefde wereld en dan i.h.b. voor de mens en het lot van de mens in deze wereld. Daarvoor zijn haar de ogen geopend en zo zal de ethiek één en al oog en oor zijn voor de werkelijkheid van mens en maatschappij, van wereld en wereldgeschiedenis. Daarin doet ze in wezen niets anders dan de weg van de HEER volgen; de weg van de vleeswording, van zijn nederdaling in de laagvlakte van onze wereld. En zo heeft de ethiek gestalte noch heerlijkheid in zichzelf. Ze is onmiddellijk betrokken op de vragen en de verlegenheden van mens en wereld. Daarin ook solidair met alles wat een menselijk gezicht draagt; er niet zo nodig op uit zich te onderscheiden van anderen; van een niet-christelijke ethiek.
De ethiek volgt de Heer op zijn weg en dat is nu precies de weg van de agapè, die onze lelijke en zondige wereld niet heeft geschuwd. (We zullen dat nog zien). In zijn kern en zijn spits is het christelijk ethos, de christelijke moraal, liefde/agapè. Liefde is 'het grote gebod'.
Rochus Zuurmond zegt in zijn boek "God noch gebod', (1990) dat 'de Liefde het ethos is van het Geloof; ze zijn zijde en keerzijde van elkaar.'(54) Het gaat naar Gal. 5:6 om 'geloof door liefde werkende'.

Dat is even genoeg om aan te geven dat de liefde als agapè voor de christelijke ethiek van centraal belang is.

Wat is agape?

Maar wat is agapè precies? En hoe zullen we haar betekenis verstaan en nader bepalen?
We zullen daarbij moeten oppassen dat we de agapè van Gód niet ongemerkt en niet al te vanzelfsprekend naar analogie van 's mensen min of meer bekende liefde verstaan. Want dan lopen we het risico haar wezenlijk mis te verstaan en dan zijn de ongelukken en de verlegenheden waarin we terecht komen niet te overzien. (We zagen dat al even bij Freud).
We kunnen en moeten misschien de vraag stellen: Is agapè eigenlijk wel liefde? Of is ze wezenlijk iets anders dan wat we doorgaans zo ten naaste bij onder liefde verstaan? Natuurlijk: het Griekse woord zal vertaald moeten worden, maar agapè is geen liefde omdat dat woord meestal zo vertááld wordt (en dan ook gemakkelijk naar analogie van wat onder ons 'liefde' heet verstaan en opgevat wordt, geconcipieerd). Enige terughoudendheid is bij de vertaling bepaald op haar plaats. In ieder geval zullen we de agapè niet uit de liefde, maar uit haar eigen context moeten verstaan. Doen we dat eerste dan is de kans levensgroot dat 'onze liefde', onze opvatting van liefde met alle noties die ze bevat en alle associaties die ze oproept, het verstaan van de agapè blijft belasten en beheersen. Voor we 't weten wordt dan de agapè opgevat als (misschien) een bijzondere vorm, een variant van een algemeen menselijk verschijnsel : te weten liefde.

Willen we het dus over de agapè hebben dan moeten we dat woord (en de afleidingen ervan m.n. het werkwoord 'agapan') in zijn literaire brongebied op het spoor komen en zien te achterhalen. Nu, dat brongebied vormen de geschriften van het OT (in de Griekse vertaling; de Septuaginta) en het NT. Moeten we uitsluitend daar zoeken? Ja, in zekere zin wel, want daar hebben die woorden 'agapè' en 'agapan' hun pregnante en specifieke betekenis gekregen. Natuurlijk moeten we ook om theologische redenen bij de Schrift te rade gaan om daar te leren wat agapè is, zoals dat ook geldt voor andere kernwoorden uit de Schrift (b.v. gerechtigheid, vrede, genade, mens en -heel in het bijzonder- Gód!). Maar al deze woorden hebben ook een markante betekenis in het Grieks buiten het bijbelse taalveld (of als equivalenten in de andere talen)
Maar zulks geldt niet of in veel mindere mate voor agapè en agapan. Die zijn origineel en vrijwel exclusief bijbels. Dat is tamelijk uitzonderlijk, voor zover ik weet. In het buiten-bjbelse Grieks heeft het zelfs heel lang geduurd voor men het zelfstandig naamwoord (agapè, dus) ergens aantrof. Dat geldt weliswaar niet van het verbum (agapan); dat komt buiten de sfeer van de bijbel al voor sinds Homerus, maar het heeft dan wel een vrij vlakke, wat kleurloze betekenis. Zo iets als 'houden van'.(Het grote woordenboek Liddell en Scott geeft als betekenis van agapan: 'greet with affection', hartelijk groeten, 'to be fond of', 'weg zijn van'). Het is misschien juist deze weinig markante betekenis die dat woord agapè niet ongeschikt maakte om in het taal-en betekenisveld van de Septuaginta (en later van het NT) een nieuwe en eigen vulling te krijgen.
Maar vóór het Grieks van de Septuaginta is er natuurlijk het Hebreeuws van Tenach. Daar hebben we het werkwoord 'aheeb' en het zelfstandig naamwoord 'ahabah', die in de Septuaginta váák, maar niet altijd vertaald zijn met resp. agapan en agapè. Niet altijd, want ook het heel gangbare 'philein' ('philia' en 'philos') komen een vrij groot aantal keren voor als vertaling van de bovengenoemde Hebreeuwse equivalenten. Daar is geen regel in te ontdekken.

De agapè in het NT

Heel in het kort en algemeen. We vragen (a) naar het subject van de liefde. Wie heeft lief? Het antwoord is: God of de mens. (b) naar het object van de liefde. Dat is meestal ook weer God, of de mens (de broeder, de naaste, de ander), maar heel zelden een zaak (belangrijke uitzondering is Joh. 3:16: 'alzo lief heeft God de "kosmos" gehad...' (c) er is ook een zelfstandig gebruik van het woord agapè met name in 1 Cor. 13.

De liefde van God (gen. subj.)
We beginnen met de liefde van God. Niet alleen omdat er in 1 Joh. 4:7 uitdrukkelijk wordt gezegd dat de agapè 'uit God' is, maar vooral omdat het nog maar de vraag is of de mens ànders dan als 'agapètos' (beminde) van God kan liefhebben op de wijze van de agapè. Met andere woorden: is er in het NT wel sprake van de liefde van de mens buiten God, concreet buiten Jezus Christus om?
Laat ik zeggen: ik acht het uiterst twijfelachtig of de liefde als agapè wel een antropologische mogelijkheid is. Ligt die dan als een mogelijkheid, een potentie in ons mens-zijn besloten? Of geldt van haar dat zij 'in geen mensenhart is opgekomen'? (1 Cor. 2:9)
Wellicht moeten we van de agapè zeggen dat zij t.o.v. de 'wereld' en de zich daarin bevindende mensen een 'novum' is; iets nieuws, iets, waarvan men zegt: 'Zie, dat is nieuw!' (Pred.1: 10) Al betwijfelt Prediker of men dat ook maar van iets kan zeggen!
De agapè is dan een werkelijkheid welke niet berust op een mogelijkheid (in de mens). Dan is ze dus een 'wonder'. Want wat is een wonder? Ik zou zeggen: het is een werkelijkheid die niet 'kan', maar toch gebeurt, toch werkelijk is. Het is een werkelijkheid die zich niet realiseert, actualiseert vanuit een mogelijkheid.
Een 'novum' dus! Ofschoon: we kunnen misschien ook zeggen dat de liefde 'ouder' dan de wereld is en we denken dan aan die prachtige, lyrische verzuchting van Augustinus t.a.v. God zelf: 'Sero te amavi, pulchritudo tam antiqua, tam nova, sero te amavi'. (Conf.) (Laat heb ik u lief gekregen, schoonheid zo oud en zo nieuw, laat heb ik u lief gekregen)
Oud en nieuw tegelijk. Oud, omdat in deze liefde hemel en aarde geschapen zijn; nieuw, omdat onze (oude) wereld en ons (oude) mens-zijn deze werkelijkheid van de agapè niet als latente mogelijkheid bevatten.
Het gaat hier dus om een 'mens-onmogelijke' liefde, maar daarom is zij nog volstrekt onmogelijk, niet 'absurd', zoals Freud meende te moeten zeggen.

Omdat het twijfelachtig is of er wel sprake is in het NT van een liefde van de mens buiten de actieradius van Gods liefde in Christus en omdat we de agapè zeker niet moeten verstaan vanuit 's mensen liefde of naar analogie van 's mensen liefde, beginnen we dus met de agapè van God, zoals die in het NT ter sprake komt.
Gaan we nu de plaatsen na waar er in het NT sprake is van 'de liefde van God', dan moet het ons opvallen en frapperen dat er (bijna) nergens over die liefde gesproken wordt buiten de gestalte van Christus Jezus om; afgezien van het werk en de weg van Jezus Christus. De liefde van God is 'de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer' (R.8: 39) Of het is (in de spreekwijze vooral van Johannes): 'de liefde van de Vader tot de Zoon'.
Gevoegelijk kunnen we zeggen dat de liefde van God in het NT de liefde van God ín Christus of tót Christus is. Christus is er het subject én het object van. De liefde van God is de liefde van God 'in de Zoon zijner liefde', zoals er staat in Coll. 1:14.
Zijn er dan geen uitzonderingen op deze regel? Jawel, naar de letter genomen staat er in de 1-ste Brief van Johannes (waarin het zo intensief en uitdrukkelijk over de agapè gaat) enkele keren dat God óns heeft liefgehad en er is sprake van de liefde, 'welke God jegens ons heeft' (1 Joh. 4:16). Dus zonder dat op die plaatsen Christus genoemd wordt. Maar het is juist in deze brief van Johannes overduidelijk, met handen te tasten, dat de apostel doelt op de agapè van God die ons in Christus openbaar geworden en ten deel gevallen is. God is God-in-Christus. In Hem heeft Hij ons lief (en niet anders). In Hem heeft hij ook de 'kosmos' lief (Joh.3:16) en op die plaats wordt die liefde tot de 'wereld' nader gespecificeerd in 'het geven van zijn eniggeboren Zoon' en even verder in 'het zenden van zijn Zoon' (vs.17).
Zeker, God heeft óns lief, de mens en de mensheid, de wereld, maar het is alleen waar in en door de Messias Jezus. Dát God liefde is en wát die liefde inhoudt weten we volgens het getuigenis van het NT alléén vanuit het werk en de weg van Jezus Christus. Daar en nergens anders zullen we dat moeten leren, het moeten áflezen uit de teksten. Onze wereld-of levenservaring geeft geen aanleiding en zeker geen grond tot het geloof in God als de ons en onze wereld liefhebbende.
Conclusie: bij de liefde van God wordt de naam van de Messias Jezus óf uitdrukkelijk genoemd óf heel duidelijk voorondersteld. Ik vond maar één uitzondering n.l. in de wat spreukachtige tekst in 2 Cor. 9:7, waar staat: 'God heeft de blijmoedige gever lief'. Verder nergens. Het mag ons niet ontgaan en het mag ons te denken geven.

Hoe moeten we nu de liefde van God in Jezus Christus nader karakteriseren? Van welke aard is zij?
Nu, overeenkomstig het getuigenis van evangelisten en apostelen kunnen we deze liefde van God op de weg en in het werk van Christus Jezus m.i. op minstens twee (enigszins verschillende) wijzen omschrijven en kenschetsen. Ten eerste: als verzoenende, d.i. vijandschap overwinnende liefde en ten tweede: als herderlijke, d.i. het verlorene zoekende liefde.
Daarmee is de liefde van God zeker niet uitputtend omschreven, maar toch wel in haar wezenlijke kern geraakt.

Gods agapè als verzoenende liefde.
Vóór we zuchten en gaan zweten bij het zo zware gebod uit Jezus' mond in de Bergrede: 'Maar ik zeg u: hebt uw vijanden lief....'(Mt.5:44), is het goed en ter zake ons te realiseren dat Gods liefde -op het allerlaagste, maar tevens fundamentele niveau- liefde is tot wie Hem tot vijanden zijn (geworden). Het is liefde uitgaande tot hen die Hem niet liefhebben, maar geneigd zijn 'God en de naaste te haten', zoals de Heidelberger dat zo onvergetelijk gezegd heeft. (En dat geneigd zijn is gelet op wat de wereld te zien geeft nog een mild 'understatement').
Die haat tegen God en tegen de naaste, die vijandschap waarin het leven gevangen zit en waar het zich voor een niet gering deel in afspeelt, bepaalt de liefde van God, weliswaar niet in haar wezen (alsof de vijandschap die liefde gaande maakt, motiveert), maar toch wel in haar concrete gestalte. Want wil zij als liefde uitgaan naar de 'kosmos' dan moet ze wel vijandsliefde zijn. Immers, de 'kosmos' is (zeker in de johanneïsche geschriften) verzet en vijandschap tegen God (en in God tegen de naaste). De 'kosmos', 'al dat fraais', (zoals Rochus Zuurmond me eens suggereerde dat te vertalen) is, met Rudolf Bultmann gesproken, 'Finsternis', 'Lüge', 'dem Tode verfallen' ( 'Theologie des Neuen Testamentes',367,368). Zo ongenuanceerd, zo zwart wit, is de schildering bij Johannes, zowel in het evangelie als in zijn brieven.
Nu, in deze wereld, deze cultuur, door scheidingen verdeeld, door tegenstellingen verscheurd, vol vijandschappen en vijandelijkheden, is God-in Christus met zijn agapè afgedaald.
Deze agapè is vijanden met elkaar verzoenende liefde, ja, de kosmos als vijandschap overwinnende liefde.
'Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkaar bevriend; voor die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkaar.' (Luc. 23:12) En Paulus: 'God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende'. (2 Cor.5:19) En Joh.16:23, waar Jezus zegt: 'Houdt goede moed, ik heb de 'kosmos' overwonnen'. ('de wereld, waarin ge "thlipsis", benauwdheid hebt')
De liefde van God wordt ons in het NT verhaald en verkondigd als liefde tot 'zondaren', 'goddelozen', 'vijanden'. (We vinden die in Rom. 5 vlak bij elkaar) en dat, let wel!, als overwinnende, niet-vergeefse agapè. Deze liefde heeft -noodzakelijk- de gestalte van het kruis; ze is 'passio' (lijden, maar ook hartstocht). Maar daarbij is het kruis van Christus niet het teken van zwakte of nederlaag, maar van kracht en zegevierende liefde. Want 'dit zwakke van God is sterker dan de mensen' (1 Cor.1: 25).
Zeker, de vijandschap van de mens tegen God en de naaste wordt er openbaar; 's mensen 'goedheid' komt er als 'boosheid', zijn 'rechtvaardigheid' als 'goddeloosheid' schril aan het licht, maar tegelijk worden ze er te niet gedaan, overwonnen, achtergelaten. God vangt onze vijandschap op in zijn vriendschap, aan het kruis 'de vijandschap dodend' (Ef. 2:16).
Zo is zijn liefde ontwapenende liefde, vijandschap beschamende liefde. Rond het kruis van Jezus lopen Joden en heidenen, rechtvaardigen en zondaars, te hoop om Hem uit de weg te ruimen. Daar komen ze allen te samen en zijn ze één in de verwerping van de Messias; daar zijn ze 'allen', zal Paulus zeggen,(door God) 'onder de ongehoorzaamheid besloten', maar om er direct aan toe te voegen 'om zich over allen te ontfermen' (R.11:32).
Rond het kruis van Christus wordt openbaar dat God niet tegen, maar vóór ons is (vgl. R.8:31). God niet onze vijand, schoon wij de zijne. De vijandschap waarin we leven, wordt daarmee, om zo te zeggen, 'objectloos', een slag in de lucht.
Zo, als verzoenende liefde, wordt de agapè van God ons verhaald en verkondigd in de apostelgeschriften.
(c) Rens Kopmels