Cursus Christelijke ethiek (1)

Inleiding

G.G. de Kruijf omschrijft ethiek 'als de rationele reflectie op het menselijk leven onder moreel gezichtspunt' (p. 19); dus 'in het licht van goed en kwaad'.
Wat verderop specificeert hij deze omschrijving 'als rationele reflectie op het menselijk leven vanuit de openbaring van goed en kwaad in Jezus Christus' (p. 41). Dan hebben we dus met 'christelijke ethiek' te maken. Dat moge duidelijk zijn. Overigens een niet onomstreden begrip: christelijke ethiek.

Waarom eigenlijk ethiek? Waarom buigen we ons over het menselijk leven of over het menselijk gedrag onder moreel gezichtspunt? Heel algemeen gezegd: 'als er geen vuiltje aan de lucht is, (aldus De Kruijf) vragen we niet naar het goede' (p. 19), maar als het gaat wringen in de moraal of als verschillende moralen gaan botsen, dan ontstaat de ethische bezinning.
Wat is daarbij onder 'moraal' te verstaan? Ik ontleen de definitie aan het 'basis-studiemateriaal' voor deze cursus van enkele jaren geleden. Daar staat: 'Moraal is een vlechtwerk van historisch gegroeide leefregels welke een gemeenschap van mensen haar leden met sancties van lof en blaam als behoorlijk oplegt'.
Het eigenaardige van mensen is (en 't is ook merkwaardig) dat ze zich niet alleen gedragen (dat doen dieren ook), maar dat ze zich ook altijd en in bijna alle opzichten behoorlijk (of onbehoorlijk) gedragen. D.w.z. hun gedrag is, meestal geheel vanzelfsprekend, genormeerd, door normen en regels bepaald. Ook nemen we onszelf en anderen haast altijd op een norm-bepaalde wijze waar en zit er ethische waardering in onze waarneming, een uitgesproken of onuitgesproken zedelijk oordeel.
In al ons gedrag zit dus al een impliciet normbesef (sommige mensen kunnen er last genoeg van hebben: we kijken naar onszelf en we weten ons gedurig bekeken) en het woord 'gedrag' heeft zelf al een ethische bijklank. (Wij kregen op de lagere school nog een cijfer voor 'gedrag' en dat viel des te hoger uit naarmate je optimaal voldeed aan de groepscode van de school. De braven, de conformisten scoorden het hoogst!) 'Gedraag je', zeggen we tegen iemand (of tegen onszelf) en we bedoelen: gedraag je 'normaal', volgens de gangbare normen, volgens de heersende moraal. Dan deug je, dan zit je 'goed' en dan bén je 'goed'. Zij die zich het best conformeren aan de geldende moraal zijn de meest deugdzamen... Maar we voelen wel dat dat geen láatste ethische wijsheid is!

Ethiek ontstaat als de moraal bedenkelijk wordt. Als de moraal de mens en het menselijke in de knel doet geraken. Als de strenge normen in de schoolklas het speelse en het spontane van kinderen onderdrukken. Als de vanzelfsprekende norm van de medische ethiek het menselijke leven te bewaren door de voortgang van de medische techniek soms leidt tot verlenging van leven een mens onwaardig. Dan ontstaat het (langdurig) debat rond de legitimiteit van euthanasie. Daar wordt 'de rationele reflectie op het menselijk leven' urgent (in dit en andere gevallen met alle emotionele drijfveren van dien).
Waar de moraal faalt om het leven in goede en aanvaardbare banen te leiden (of zelfs meer kwaad dan goed doet), daar wordt de ethiek als vraag naar wat goed en heilzaam is acuut. Daar ontstaan de ethische vragen en vraagstukken. Vaak zonder dat een begaanbare weg zich aftekent. Ethiek is dus nodig in onze (vele) morele verlegenheden.
Maar afgezien van de dringende ethische vragen en verlegenheden is de ethiek als bezinning op het mensenleven zo wijd als de door ons bewoonde wereld en even omvattend als het leven dat we leven. Ethiek heeft daarbij niet alleen betrekking op het menselijk gedrag en de gevolgen daarvan, maar ze betrekt ook het subject van het gedrag (de mens zelf dus) in haar aandacht. En nog breder vraagt ze naar de kwaliteit van het leven en samenleven.
Je zou kunnen zeggen: overal waar het leven 'onder de maat' blijft is ethiek ter zake, kan de ethische bezinning misschien een beetje helpen. Maar ja, dan moeten we wel weten wat 'die maat', die maatstaf (het criterium) voor goed menselijk leven is. Hoe weten we dat? Kunnen we dat überhaupt weten? Dat zijn in ieder geval óók ethische vragen (en niet de onbelangrijkste).
Als we ons met ethiek als onderdeel van een cursus theologische vorming willen bezig houden moeten we ons ergens situeren, een keuze maken. Dan ligt het voor de hand en is het tevens een uitdaging om de ethiek niet los van de geloofsleer, van de dogmatiek, en van de bijbel ter sprake te brengen. Theologische ethiek dus.
O. a. van Karl Barth kunnen we leren dat dogmatiek zich altijd toespitst in ethiek en dat omgekeerd ethische vragen en vraagstukken altijd ingebed zijn in de dogmatische. Dus: dogmatiek en ethiek zijn één; onderscheiden, maar niet gescheiden.

Nu vindt niet iedereen dat even vruchtbaar en belofterijk. De ethiek zou op eigen benen kunnen lopen en in het 'natuurlijke licht' van de allen gemeenschappelijke rede kunnen opereren. Er zijn ook christelijke theologen die deze mening zijn toegedaan en het zo proberen. H. M. Kuitert is er in onze dagen één van. Hij acht Gods (bijzondere) openbaring niet essentieel voor het zoeken en vragen naar goed en kwaad. In de ethiek geldt: 'We moeten het zelf uitzoeken.' Al betekent dat bij Kuitert niet dat we als eenzaam individu aan een absoluut begin staan. 'Generaties na generaties hebben er aan meegedaan, zijn er moerassen van "trial and error" mee doorgetrokken en paden mee ingeslagen waarvan ze weer moesten terugkeren omdat ze doodliepen.'
'Moraal is dus mensenwerk', (gaat Kuitert door). Dat is niet een inzicht om van te schrikken, het sluit geheel aan bij de christelijke traditie. Kennis van goed en kwaad berust op natuurlijk licht, zoals het vanouds, zowel in de Rooms-katholieke als in de Reformatorische traditie, heet. "Natuurlijk" gebruik ik dan weer in de betekenis die ik er eerder aan heb verleend: Iemand hoeft er geen christen voor te zijn om het verschil tussen goed en kwaad te kennen.'
'Moraal als mensenwerk - kan moraal dan zonder God bestaan?', (gaat Kuitert verder). Natuurlijk niet, zo min als de schepping zonder God kan. Maar moeten mensen dat weten om in de schepping te kunnen leven? Nee. Moeten mensen van God weten om moreel te kunnen zijn? Nee. Gods schept de bomen, maar ik kan een boom kennen ook al (er)ken ik God niet. Zo is het ook met onze morele principes. Voor het bestaan ervan is God de noodzakelijke voorwaarde, niet voor het weet hebben ervan. Het zou ons bovendien bij de absurde consequentie brengen dat niet-gelovige mensen het verschil tussen goed en kwaad niet kennen'. (Alles ontleend aan De Kruijf, 30, 31)
In de beoefening van de ethiek geeft Kuitert openlijk het eigenlijke thema van de theologie prijs. We slaan met de ethiek niet alleen andere bladzijde op, maar schrijven, om zo te zeggen, een ander boek. (En Kuitert deed het: vele boeken).
Bij Barth en in de school die hij maakte is de dogmatiek onderscheiden van de ethiek als de leer van Gods Woord tot de mens( = dogmatiek) en als het antwoord van de mens op dat Woord van God ( = ethiek). De ethiek veronderstelt doorlopend het spreken van God-in-Christus zonder zich daarvan te emanciperen en ook zonder terug te vallen op (een) God die weliswaar alomtegenwoordig is (en spreekt uit alle dingen?!), maar eigenlijk 'niks bijzonders' zegt. Niets dat we ook al niet kunnen weten zonder de (bijzondere) openbaring. Het 'Deus dixit' (het 'God heeft gezegd'), waarvan - zou je toch denken - alle theologie leeft, valt bij Kuitert hìer - en misschien wel in zijn hele theologie - weg. Niet wat Gód zegt en gezegd heeft vermag Kuitert zo zeer te interesseren, maar wat ménsen over God zeggen, vindt hij interessant!
Niettemin (en ofschoon we zelf niet op die lijn gaan zitten in deze cursus) willen we wat er zich als ethiek aandient buiten de lichtkring van Gods openbaring zeker niet verre van ons werpen.
Ten eerste omdat in die wijsgerige of niet-specifiek christelijke ethiek het nodige te leren valt en ten tweede omdat we ons bij de ethische urgentie van veel vragen en verlegenheden in de praktijk van het leven en samenleven het ons niet altijd kunnen permitteren het keurig in een openbarings- theologische gelid te plaatsen. De onmiddellijke en steevaste vruchtbaarheid van een voluit theologische ethiek kan men met recht en goede redenen betwijfelen, maar uiteindelijk verzuimen we onvermoede kansen als we abstraheren van wat ons en onze wereld in Christus gedaan en gezegd is. Dat òok.

Daar komt evenwel nog iets bij: met name als christenen uit de reformatie kunnen we toch alleen aan ethiek doe 'als gewaarschuwde mensen'. De reformatie ontstond uit het geding met Rome rond de kwestie van het 'sola fide et gratia' (alleen door het geloof en de genade) en de functie van de 'bona opera' (de goede werken) waarin de mens zich voor God zou rechtvaardigen of waarin hij zijn menselijke identiteit zou vinden.
'Indem Adam sündigte würde er Ethiker', heeft Karl Barth eens gezegd .Want ongevaarlijk en onschuldig is de ethische occupatie (of preoccupatie) bepaald niet. Zeker niet als de dogmatische zekeringen wegvallen of niet in acht worden genomen, dus als de ethiek zich verzelfstandigt tegenover het geloof en de geloofsleer.
We moeten n.l. wel de vraag stellen: is dat de mens, die toch zondaar is, toevertrouwd te onderscheiden tussen goed en kwaad en aldus op de ethische rechterstoel plaats te nemen, c.q. min of meer voor God te spelen? Gaat hij juist zo niet afschuwelijk in de fout? Loopt dat niet uit op een kleine of zelfs grote catastrofe? Want met het onderscheiden, het discrimineren tussen goed en kwaad gaat haast onvermijdelijk een discrimineren gepaard tussen goeden en slechten, tussen rechtvaardigen en onrechtvaardigen, tussen helen en halven.
Hoe riskant is het zedelijk oordeel? En hoe riskant is een ethiek die uitloopt op het uitspreken van een aantal zedelijke oordelen of op het opstellen van zedelijke maatstaven? Is het niet maar al te vaak 'een oordelen, opdat ik zelf niet geoordeeld worde'? (Vgl. Mt. 7:1). Een even subtiele als nobel lijkende vorm van zelfrechtvaardiging? Zelfrechtvaardiging als zelfverheffing boven de zondaren en de tollenaren. 'O God, ik dank u, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar' (Luc. 18, 11.) Jezus sprak deze gelijkenis met het oog op sommigen (!), die van zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten...' (vs. 9)
Zichzelf rechtvaardigen en de anderen verachten. Dat roept elkaar op. Zoals het zich excuseren vaak gepaard gaat met het accuseren van de ander. Zichzelf verontschuldigen en tegelijk de schuld bij de ander leggen. Dat zijn zo de mechanismen van het zedelijk oordelen, de cirkel waarin we onszelf en het (samen)leven gevangen houden. De schuld elkaar toespelen in plaats van die cirkel te doorbreken door de schuld te erkennen en op zich te nemen. In de ethiek belanden we voor we het weten op deze heilloze weg.

Lit. G. G. de Kruijf, Christelijke ethiek. Een inleiding met sleutelteksten. Zoetermeer. 1999

(niet eerder gepubliceerd)
(c) Rens Kopmels