F.J.J. Buytendijk (1887-1974)

Met een filosofische handicap ben ik zo wat geboren. Maar de eerste die een zekere filosofische passie in mij wekte en die enigszins richting gaf was de hoogleraar ‘Algemene psychologie’ te Utrecht F.J.J. Buytendijk.
Hij kwam uit het medische, was voor de oorlog jarenlang hoogleraar fysiologie in Groningen en had de laatste tien jaar van zijn wetenschappelijke carrière een leeropdracht in de psychologie. Ik arriveerde in 1956, 18 jaar jong, als student psychologie in Utrecht en maakte Buytendijk nog net een jaar mee. Onvergetelijke ervaring. Hij ontsloot voor mij een nieuwe wereld, waarvan ik in mijn gymnasiumtijd hooguit een vermoeden had en hij schonk je een visie op de mens en het menselijke die ik altijd gekoesterd heb.
Buytendijk beoefende de psychologie eigenlijk als (wijsgerige) antropologie, achtte deze althans als grondslag en kader onontbeerlijk. Experiment en empirisch onderzoek waren hooguit ondergeschikte middelen om de mens te leren kennen. Minstens zo belangrijk waren de wereldliteratuur en de grote filosofen. We hoorden op zijn colleges van Pascal, Nietzsche en Kierkegaard, van Dostojewski en Balzac, van Marcel en Sartre.
Eens citeerde hij Husserl, die gezegd had: ‘Blosse Tatsachenwissenschaften machen blosse Tatsachenmenschen’. Hij had een gezond wantrouwen tegen de dominantie van de positivistische psychologie en hield staande dat de mens in zijn menselijkheid alleen echt gekend wordt in omgang en ontmoeting en dat dan in de modus van een belangeloze liefde.
Ik heb zelden nog zo’n hoog spirituele man van wetenschap meegemaakt als Buytendijk, maar daarbij was hij tegelijk een heel nuchtere en ironische geest. Over die kennis van de mens deed hij ook niet altijd even diepzinnig ‘Het is weten of iemand vet lust’, zei hij een keer. Niks hoogs, niks verhevens. ‘En waarom zou iemand zo onmatig veel eten? Nu, misschien is die mens eenzaam’, opperde Buytendijk.
Een scherp en aandachtig oog voor de levensverschijnselen had deze geleerde maar daarbovenuit en daarin gefundeerd voor ‘les phénomènes humaines’. ‘Het lichaam is een voorlopige schets van het bestaan’. Plechtig kon hij zeggen: ‘Het geheim van het leven is een chemisch geheim, maar het geheim van het menselijk bestaan is een geheim van vrijheid’. Ik dronk zulke woorden in.
Bekend geworden is ook zijn uitspraak: ‘De vogels zingen veel meer dan volgens Darwin geoorloofd is’. ‘Struggle for life’, het zal wel waar zijn, maar volgens Buytendijk is de natuur ‘een zingende melodie’, en vertoont ze ‘een demonstratieve exuberantie’ van vormen en gestalten. Deze blik op natuur en mens mag in een reductionistische visie op het leven en de mens niet verloren gaan. Zij heeft ook een wijsgerig-wetenschappelijke status. ‘L’esprit précède la vie’, citeerde hij een Franse geestverwant. In de natuur en in het menselijke leven is er geest werkzaam en creatief. Zuiver mechanisch laat het dierlijke, laat staan het menselijke leven zich niet verstaan. Anatomie en fysiologie leren ons wat mogelijk is, niet wat werkelijk gebeurt. Laat zich ooit cybernetisch verklaren hoe een gems over de richel van een afgrond loopt? Me dunkt de robot die dat de gems nadoet is nog niet uitgevonden.
Ik citeer dat alles uit mijn herinnering van vijftig jaar geleden. Buytendijk is me dus bijgebleven en wel als verlangen en poging zijn onbevooroordeelde en open blik op de mens vast te houden en te verdiepen.

Uit: In de Waagschaal (24 november 2007)
(c) Rens Kopmels