Langs de weg

over ‘La Strada’ van Fellini

‘Liefde’, zegt zij, ‘wordt nooit vergeefs vertrouwd’.
(Uit: Awater van Martinus Nijhoff)

Deze film van de Italiaanse cineast Frederico Fellini is uit 1954 en ik zag hem, 19 jaar oud, voor het eerst in 1957. De beste, de meest indrukwekende, die ik tot dan toe gezien had. Ruim dertig jaar later zag ik hem nog een keer en dan nu pas weer op dvd. Bijna alle scènes stonden nog op mijn netvlies, bijna niets was ik vergeten. Zou men mij vragen waarom deze film zo’n onuitwisbare indruk op me maakte en nog maakt, dan zou ik het nochtans niet goed weten.
Het verhaal speelt (waarschijnlijk) in het arme zuiden van Italië, meer dan een halve eeuw geleden. Een van haar man verlaten vrouw ‘verkoopt’ onder veel tranen één van haar dochters aan een rondtrekkende kermisartiest, Zampano geheten. Een onverschillige bink, die op zijn motor met daarachter een soort huifkar door het land trekt. Zij moet hem assisteren bij zijn optreden op jaarmarkten, bruiloften en partijen of soms in het circus. Op de trommel slaan, met de pet rondgaan, meespelen in onnozele toneelstukjes. Het is verre van een romantisch een hard en karig bestaan. Leven als overleven. De krachtpatser Zampano lukt dat aardig goed. Hij komt aan de kost, drinkt zich zo nu en dan een stuk in de kraag en als hij de kans schoon ziet versiert hij een vrouw. Verder niets. Geen reflectie, geen dialoog, schijnbaar geen enkel innerlijk leven. Heeft deze man wel een ziel? Het is geen slechterik zonder meer, al gaat hij niet al te zachtzinnig om met Gelsomina, zijn assistente en moet je geen mot met hem krijgen. Dat laatste krijgt hij met een collega artiest, een koorddanser, die het plagen en treiteren van Zanpano niet laten kan en daarmee het bloed onder diens nagels weghaalt. Dat zal tenslotte slecht aflopen, want als die twee elkaar op een eenzame plaats bij toeval tegen het lijf lopen ranselt Zampano hem dusdanig af dat het de dood tot gevolg heeft.
Dit wrede incident vormt een keerpunt in het verhaal. Gelsomina, die met de koorddanser, alias ‘de gek’, eerder enkele echte gesprekjes had, is totaal van streek en blijkt verder ongeschikt voor haar rol als assistente. Zij verzinkt in apathie en het enige zinnetje, dat nog over haar lippen komt, is: ‘De gek is er slecht aan toe’. Het maakt Zampano boos en radeloos en leidt ertoe dat hij haar slapend achterlaat met haar trompet in het zwijgende land en alleen verder trekt.
Enkele jaren later hoort hij een vrouw het enige liedje zingen dat Gelsomina altijd op haar trompet speelde. Hij vraagt naar de herkomst van het liedje en krijgt dan het trieste verhaal te horen van Gelsomina’s lotgevallen en haar dood een tijd geleden. ‘s Avonds bedrinkt Zampano zich dan onmatig in het havencafé van het stadje en krijgt hij slaande ruzie met de caféhouder en de stamgasten. Hij wordt op straat gesmeten en wankelt dan over het strand naar de zee. Even lijkt het of hij een eind zal maken aan zijn ellendige leven. Dan zien we niet, maar in een werkelijk onvergetelijke scène breekt deze volkomen onverschillige macho onder de hemel van het nachtelijk strand in wanhopige tranen uit. Einde van de film.

Hij had dus toch een ziel, want tranen. Een ziel in de kom geraakt door zijn trouwhartige en oprechte gezellin, die ondanks zijn brute behandeling toch een beetje van hem was gaan houden. ‘Ik zou misschien wel met u willen trouwen’, had ze een keer gezegd, toen zij overnachtten in de schuur van een nonnenklooster en het buiten regende en onweerde. Maar hier in dit gastvrije onderdak is het goed en veilig. Het is een ogenblik van geluk en geborgenheid voor Gelsomina in een verder hardvochtig bestaan. Een leven zonder thuis, zonder vrienden of getuigen, zonder toekomst. Langs de weg, die nergens heen leidt. Voor geen van hun beiden. Een bestaan ‘sans raison et sans fin’, ongerechtvaardigd en doelloos. Het voedt zich en houdt zich moeizaam staande. Eigenlijk aan deze zijde van geluk en ongeluk, van zin en zinloosheid. En zij zullen sterven, met Sartre gesproken, ‘au dessus du marché’ (op de koop toe). Onontkoombaar.

Uit deze grandioze film blijft het door de actrice Giulietta Masina gespeelde persoontje van Gelsomina je voorgoed bij. Dit wonderlijke schepseltje met haar grote, ronde ogen, het blonde kopje, de speelse gebaartjes. Het zorgt voor enige geest en geestigheid in een geest- en genadeloos bestaan.
Hoe oud is dit meisje, vraagt men zich af. Jong is zij zeker, maar het is een jongheid, anders dan jeugdigheid, die geen enkele belofte inhoudt, omdat hier elke dag meer dan genoeg heeft aan zijn eigen kwaad. Gelsomina is een arme, simpele, maar zuivere ziel. Dat zij er is en zo is, is op een vreemde manier troostrijk, hoe triest en troosteloos het ook met haar afloopt. Maar in haar ziel was leven en het wekte leven. Tenslotte zelfs in het hart van de ontoegankelijke en onverschillige Zampano... De geringste liefde is niet volstrekt vergeefs gebleken.
Daar ligt voor mij, geloof ik, de kern van mijn ontroering bij deze film.

Dit is het verhaal van ‘La Strada’, van het leven langs de weg. Daar lopen we, daar vallen we, daar blijven we liggen. En we weten niet van doel of zin.
Want ‘sinds Hij zich van de schepping onderscheidt/gingen wij dood en liggen langs het pad...’ Onze verborgen, nauwelijks uitgesproken hoop is op een ‘koopman in oudroest’,die ‘ons juist in zo’n conditie vinden moest/alsof hij met de Vader had gesmoest’. (Gerrit Achterberg. Uit: Deïsme)


01-07-'08

(c) Rens Kopmels