Johannes 15: 1-8

Dat stukje uit het evangelie van Johannes, dat we lazen, is een fragment uit de lange afscheidgesprekken van Jezus met zijn discipelen tijdens de laatste maaltijd. Gedeelten daaruit worden vanouds in de kerk gelezen op de zondagen tussen Pasen en Pinksteren. Met name dan rond de Hemelvaartsdag.

In de paastijd mogen we in blijde verwondering weten dat Jezus is opgestaan, leeft en ons nabij is, ook al is hij gestorven. Maar toch zal hij verdwijnen uit ons gezichtsveld, verdwijnen achter een wolk, zich terugtrekken in het verborgene en ontoegankelijke. Onze ogen zien hem niet meer. Hij is niet meer binnen handbereik. Dat markeert Jezus' hemelvaart.

Hemelvaart is weliswaar een sterk ondergewaardeerd feest in de kerk, rijk aan betekenis als het is, maar het heeft in ieder geval ook iets van een afscheid; een scheiding van de Heer en de zijnen. Het lijkt minstens op een verlating, een alleen achtergelaten worden. Heel treffend heet de zondag na de Hemelvaart dan ook 'Zondag het Weeskind'. Schijnbaar worden we als wezen achtergelaten, zonder gids, zonder geleide,op onszelf teruggezet.

Nu, dat herkennen we maar al te goed. Want dat is toch exact ook onze situatie. We moeten het doen zonder vaste, betrouwbare leiding, het allemaal zelf maar uitzoeken. Autoriteit in beginsel wantrouwen. Kiezen in eenzaamheid. Want nergens staat geschreven, zeggen velen van onze tijdgenoten, wie we te zijn hebben of wat we te doen hebben. Noch in de sterren ,noch in de natuur, noch in een heilig boek. De mens (en de mensheid) staat er alleen voor.

Dat hachelijke moment uit de heilsgeschiedenis, vlak na Hemelvaart, heeft zich breed gemaakt in onze cultuur en lijkt de menselijke situatie zonder meer te zijn. Eens en voorgoed, zonder escape. Het is de wereld van de grote, beklemmende stilte, ondanks alle kabaal en lawaai.

Toch is dat niet helemaal waar. Dat gevoel er als wezen aan toe te zijn is weliswaar een kritiek moment in de heilsgeschiedenis, maar het is geen eeuwigheid. Juist die afscheidgesprekken van Jezus met zijn discipelen weerspreken dat dreigende gevoel van verlating en eenzaamheid krachtig en indringend. 'Niet als wezen zal ik u achterlaten', horen we in Joh. 14: 18, maar ik kom tot u, in de kracht van de Geest. Die Geest zal ons alles te binnen brengen wat ons in de Messias Jezus gezegd, gedaan en gegeven is. De stilte na de hemelvaart is de stilte voor de storm, de storm van de pinkstergeest. Dan worden de discipelen als apostelen de wereld ingezonden, 'als schapen te midden van wolven' en worden de kinderen van het Koninkrijk als zaad uitgezaaid over de akker van de wereld. Om zo vrucht te dragen in de verwachting van de grote zomer waarin de oogst der tijden wordt binnengehaald. Want Jezus is daarin de ware Messias, daarin onderscheiden van de vele pseudo- messiassen van deze wereld, dat hij niet zichzelf en zijn eigen eer zoekt, maar van zichzelf wegwijst naar de mens en de mensenwereld om daar vruchtbaar te zijn en daar zijn heerlijkheid te openbaren. Geen straat of geen plein draagt zijn naam en een standbeeld zou niet bij hem passen, maar toch zullen alle straten en pleinen in de stad van de mens zijn glorie weerkaatsen.

Maar ondertussen is het consigne: blijf in mij! Als de ranken in de wijnstok, want anders verdorren we en word je afgesneden en weggeworpen. De metafoor is duidelijk, maar toch hebben we wellicht moeite met dat voorzetsel 'in'. Wat is dat: 'in Christus' zijn en blijven? Dat kan toch juist niet, want hij is immers van ons heengegaan en van ons gescheiden. Tussen ons en hem is er met de hemelvaart een onoverbrugbare afstand ontstaan en 'waar ik heenga', heeft Jezus zo juist nog gezegd, 'kunt gij niet komen'.

We zullen het beeld van de wijnstok en de ranken dan ook niet in fysieke zin moeten verstaan en wat mij betreft toch ook niet mystiek. We zien en tasten hem niet meer en we ervaren hem, eerlijk gezegd, al evenmin. Maar hoe is Christus dan onder ons tegenwoordig, zodat we in hem zouden kunnen blijven?

Nu, iemand heeft eens gezegd: Christus komt tot ons gekleed in het gewaad van zijn evangelie en van dat kleed kunnen en mogen we hem niet ontdoen; (nou ja, dat is al eens gebeurd, toen hij ons in onze naaktheid en verlorenheid gelijk is geworden, naar we weten dat de Vader deze verloren zoon – en in en met hem alle verloren zonen en dochters – bekleed heeft met eer en koninklijke waardigheid…)

Christus is onder ons in het getuigenis van de Geest, zoals dat tot ons komt vanuit de Schriften, maar ook in liederen en gebeden, in mensen en dingen die van hem getuigen en spreken in woord en daad. Vaak ondanks zichzelf in hun loutere, daadwerkelijke bestaan, want ook daar heeft de Geest de regie in handen, zonder altijd, voortvarend als hij is, op hun actieve instemming te wachten. In die getuigen en getuigenissen spreekt de Heer zelf en is hij zelf tegenwoordig en ons nabij. In dat getuigenis van de Geest moeten we blijven – en zo in hem – als de ranken in de wijnstok, willen we niet verdorren, verkwijnen en verloren raken in de onverschilligheid van het leven en de hardvochtigheid van de wereld. Dat moeten we als zijn gemeente, als kerk, eigenlijk vanzelfsprekend, maar dat is het helaas niet. Ook daar kunnen de ranken verdorren en geen vrucht dragen. Daarom is het blijven in zijn Woord en op zijn weg ook altijd een zaak van discipline en innerlijke tucht en moet er soms gesnoeid en afgesneden worden om geestelijke wildgroei te voorkomen. Allerlei religieuze woekering. Daar moeten we voor oppassen in de kerk.

Maar wie zal het snoeimes hanteren? Nu, van die zorg mogen we ons ontslagen weten, evenals van die angstige vraag of wij zelf geen dorre ranken zullen zijn. Jezus zegt hier: 'Gij dan zijt al rein door het woord dat ik tot u gesproken heb'. Gods Woord zelf staat garant voor die reiniging van de gemeente en voor ons behoud. Ónze enige zorg is het te blijven in het tot ons gesproken en op het hart gebonden Woord en op die ons ontsloten weg, in geloof en gehoorzaamheid. Zittend als Maria, de zuster van Lazarus, aan de voeten van rabbi Jezus. En dan zal ook de ijver van haar zuster Marta niet ijdel zijn of – zoals Paulus het zegt – 'uw arbeid is niet vergeefs in de Heer'. Ons leven in hem zal vrucht dragen en niet in zinloosheid en frustratie ten onder gaan.

Dus: 'Blijft in mij'. Het zal nog duidelijker en concreter worden in de verzen, doe volgen op het voorgelezen stuk, waar staat: 'Blijft in mijn liefde'. Dat is de liefde waarmee hij ons heeft liefgehad. Die is ons verhaald; daarvan hebben we gehoord en die is ons toch ook betoond en bewezen, want Gods barmhartigheid laat zich niet onbetuigd! Het is Christus' borgstaande en reddende liefde, zijn alle vijandschap overwinnende liefde. Het is openbaring van barmhartigheid in een onbarmhartige wereld, waarin kleine, geringe mensen verloren raken, stuk gaan, verdrukking lijden, angst hebben. Aan die wereld mogen we ons ontkomen weten. Want in de gemeenschap met Christus en in zijn gemeente leven we in een nieuw verbond, dat ons draagt en ook in een nieuw verband, dat ons bezielt. We leven er niet meer gelijkvormig aan het grondpatroon van deze oude wereld, maar als mensen die hun vernieuwing en verlossing tegemoet gaan.

Maar hoe doe je dat dan? Nu, dat doen we door elkaar lief te hebben, zoals Christus ons heeft liefgehad, wordt ons dan gezegd. Door in zorg een aandacht, in verantwoordelijkheid en trouw elkaar toegedaan en toegewijd te zijn. Elkaar te dienen en te eren. Dat is het gebod van Jezus en daarin kondigt zich, niet meer en niet minder, een andere samenlevingsorde aan, waarvan een nieuwe 'maatschap' het beginsel is; en niet 'the struggle for life' annex de 'survival of the fittest', als het beginsel en de praktijk van onze eigen, oude wereld, dat macabere festival van doodeenzame existenties, die elkaar verbeten het leven betwisten of minstens zuur maken.

De gemeente van Christus gelooft in een alternatief én beproeft dat door te oefenen in de liefde en daarmee in de ware humaniteit. Zij is daarmee een voorpost van de stad der toekomst en een kiemcel van een nieuw samenleven in vrede, waarin mensen niet ten koste van elkaar leven en werken, maar elkaar ten goede. Het brood delend en de vrucht van de wijnstok drinkend. Dat doen we in de gedachtenis van het uitermate vruchtbare lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus. Blijvend in hem, om zo tot ons recht te komen en ook zelf vrucht te dragen.

AMEN

(c) Rens Kopmels