Zijn mooiste zomer

over Ted van Gennep

Begin juli fietste ik een paar dagen door het wijde, vlakke land van (West)Zeeuws Vlaanderen. Het was prachtig zomerweer en de graan- en vlasvelden strekken zich uit tot aan de horizont. Ik houd daarvan. Zon en (een niet al te) strakke wind. Ruimte. Lijnen en vlakken als op een schilderij van Mondriaan.

Het is ook het land waar Ted van Gennep zo van hield en waar hij in het piepkleine dorpje St. Anna ter Muiden een weekendhuisje had. Hij is er ook begraven. Ik meende het aan hem verplicht te zijn er zijn graf te bezoeken. Maar vond het niet… Er is kennelijk geen grafsteen geplaatst. Vergiste ik me? Dat lijkt me uitgesloten. Na de uitvaartdienst in de Hooglandse Kerk in Leiden op 13 januari 1990, waar 1200 (!) mensen hem gedachten en afscheid van hem namen, werd hij in St. Anna in besloten kring ter aarde besteld. Ik meen het zeker te weten en men kan het ook nalezen in IdW van 27 januari 1990.

Uiteraard wordt hij in dat nummer uitvoerig en met veel liefde herdacht, want Van Gennep betekende destijds veel voor In de Waagschaal en was in de redactie een centrale figuur, die niets en niemand zijn vaak pittige commentaar onthield. Zijn vaste rubriek 'Gemengde gevoelens' was fameus. Daar passeerde hel wat literatuur (hij was een verwoed lezer van romans en gedichten), kerk- en theologiekritische opmerkingen, maar ook heel persoonlijke ervaringen. Zeker achteraf is het stukje dat hij schreef in het nummer van 16 september 1989 onvergetelijk en ontroerend. Het heet: Deze zomer en ik vind het zo mooi en zo karakteristiek voor hem dat ik het hier in zijn geheel laat volgen.

Deze zomer was paradijselijk. Het was warm en bijna dagelijks heb ik fietstochtjes gemaakt, 's morgens gewerkt, 's middags op de fiets en 's avonds Zuckermann van Philip Roth gelezen of geschaakt. Wat een zomer! Van fortje naar fortje door Vlaanderen en Zeeuws Vlaanderen gedwaald. Gedroomd van die goede tijd, toen we nog oorlog voerden met Spanje. Een biertje op een terras (brugs tarwebier) en dan zwetend verder, zonder haast,zonder enig ander doel dan dit overvloedige nietsdoen

Van Hoeke naar Oostkerke heb ik die schitterende regel van Achterberg aan den lijve hervonden: 'Nu is het stil geworden, zoals een zomer om de dorpen bloeit'. Die regel stond drie jaar geleden op het bericht van Alje Kramers overlijden en een afdruk van een prent van Werkman, waarop een mens een deur doorgaat. Het is de mooiste rouwannonce die ik ooit heb gekregen en juist daaraan moest ik denken tijdens deze mooiste zomer van mijn leven.

Ik dacht ook,dat deze zomer leek op al die zomers van mijn jeugd, maar dat kan haast niet waar geweest zijn. Het zal toen wel even vaak geregend hebben als bij voorbeeld vorig jaar en ik heb ook maar één keer de boer geholpen bij het schoven binden op het land (iets wat ik helemaal niet kon). Nochtans was het alsof of mijn hele jeugd vol van deze zomers was en alsof ik altijd bij de boer geholpen had. Ik bedacht me, hoe wonderlijk het is, dat alles samenhangt: het paradijs achter je, het paradijs vóór je en het paradijs van deze zomer.

Deze mooiste zomer van zijn leven was ook zijn laatste. Dat is ontroerend. Hij stierf aan een hersenbloeding in het hartje van de volgende winter, 63 jaar oud. Het is straks twintig jaar geleden, maar mijn korte vakantie in Zeeuws Vlaanderen, opnieuw zo'n mooie zomer als in 1989 en dat stukje in ons blad van toen geven me aanleiding aan Ted van Gennep terug te denken. Voor ongelooflijk velen heeft hij iets of heel veel betekent, als theoloog en pastor, maar vooral als mens, als makker. Ook voor mij. Uitgerekend juist ook in die zomer van '89. Ik had toen een paar maanden eerder het manuscript van mijn proefschrift ingeleverd aan de Leidse faculteit en ik moet zeggen dat dat daar niet met gejuich werd ontvangen. Toestanden van de kant van de staathoogleraren, maar Van Gennep, die ook in de promotiecommissie zat, heeft zich tot het uiterste voor me ingespannen. Niet dat hij het proefschrift onkritisch omaarmde, maar hij heeft het in zijn geheel doorgeploegd en van kritische noten voorzien. Hij schreef in zijn verslag aan mijn promotor Bert ter Schegget: 'het is geen moderne doorzonwoning, maar een oud huis waarvan de trap een beetje kraakt en waar het soms wat spookt op zolder.' Ik was wel gecharmeerd van die omschrijving zonder me er helemaal in te herkennen overigens. Hij spaarde je zijn kritiek bepaald niet, zei zelfs dat ik het boek nog eens helemaal moest overdoen (waar ik feestelijk voor bedankte). Maar dan vertrouwde hij je weer toe dat hij dit boek altijd al zelf had willen schrijven, maar het nooit had gekund. Dat beschouw ik nog altijd als een enorm compliment.

Een licht schuldgevoel droeg ik lange tijd ook met me mee, omdat hij die zomer ook vreeslijk moe was toen hij mijn werkstuk zo grondig doornam. 'Stuur je me je notities snel toe', vroeg ik hem. 'Ach, weet je', zei hij, 'dan moet ik weer naar het instituut, een enveloppe zoeken en schrijven, begrijp je' Ik drong niet aan, maar begreep dat hij aan het eind van zijn Latijn was. Moe, ontzettend moe. Daar waren zeker ook andere oorzaken van: de discussies over de lichamelijkheid van de opstanding (in IdW begonnen, 15 april 1989) en de toekomst van de theologische faculteiten. Maar zijn verblijf in Zeeuws Vlaanderen heeft hm kennelijk toch goed gedaan.

Laat ik ook eerlijk zeggen dat Van Gennep als theoloog me nooit zo erg heeft aangesproken en dat ik zijn grote boek over de 'Verloren Vader' nooit helemaal gelezen heb, naar de man zelf is me onvergetelijk door zijn levendige presentie en door de woorden die hij je kon toevoegen. Zijn benadering van mensen was bepaald niet soft, maar hij kon je ook verrassen met uitingen van onverholen sympathie. 'Ik wou dat ik je kon troosten', zei hij me, toen het tegenzat met de acceptatie van mijn proefschrift in Leiden.

En veel eerder heeft hij eens tegen me gezegd: 'ik benijd jou, want waar je ook bent of wat je ook doet, je bent en blijft in alles een stugge en halsstarrige Zeeuw, terwijl ik zelf maar zo'n "Haagse bleekscheet" ben'. Die typering van zichzelf klopte van geen kanten, want hij was een zeer kleurrijk mens, maar nooit heb ik meer iemand ontmoet die me benijdde om mijn Zeeuwse stugheid en boersheid. Zijn liefde voor het Zeeuwse land en voor die boer die hij hielp bij de oogst zal er de verklaring voor zijn.

Rens Kopmels (IdW, 29 augustus 2009)

(c) Rens Kopmels