Matteüs 26: 31

veertigdagentijd

'Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.' (Mat. 26: 31)


Deze woorden uit de profetie van Zacharias die Jezus hier aanhaalt zijn een treffende vertolking van wat er staat te gebeuren in die uren voor zijn kruisdood.Dat is in meer dan één opzicht verbijsterend. De herder, de goede herder Jezus, die borgstaat voor zijn schapen wordt geslagen, ja, gedood. Dat betekent dat zijn volgelingen worden verstrooid, uiteen gedreven… Zullen zij elkaar ooit nog terugvinden of gaan ze voorgoed voor elkaar verloren? Uiteengedreven als ze zijn.Nu, we mogen weten dat zij zichzelf en elkaar zullen terugvinden rond de Tafel van de Heer in de gedachtenis van zijn dood en in de bezielende kracht van zijn opstanding.


Maar vooralsnog is er het volslagen onbegrip en de verkolen ergernis van de discipelen als Jezus, bij herhaling, zijn aanstaande lijden en sterven aankondigt en – zoals hier – de verstrooiing van de discipelkring. Doof en blind zijn ze daarvoor. Tot op het laatst.Zo vreemd is dat niet! Want vol was Jezus' prediking van het nabij zijnde Koninkrijk der hemelen en de tekenen van bevrijding en genezing braken allerwegen uit op de weg die zij met hem gingen. De discipelen leven in de gespannen verwachting van die op handen zijnde nieuwe orde, waarin mens en wereld bevrijd en vernieuwd aan het licht zullen komen. Maar dat lijkt nu als een illusie, als een ijdele droom uiteen te spatten.


Nou ja, we hebben begrip voor het onbegrip van de discipelen. Het kruis blijft ook voor ons een steen des aanstoots. Net als voor de discipelen, net als voor de Joden tot op de huidige dag. Maar misschien het meest ontstellende in de tekst, waarvan we uitgingen, is dat 'IK' als het onderwerp van die zin. God zelf heeft er de hand in dat de herder geslagen en gedood wordt. Het moet zo geschieden. Deze weg naar het kruis is de weg die Jezus van Godswege moet gaan. Het is geen tragische gang van zaken; geen lot dat Jezus als zo vele rechtvaardigen, vrijheidstrijders en vredestichters overkomt.


Niettemin de vraag:waarom toch deze weg en geen andere? De twijfel of deze weg de weg is zal zelfs doorklinken in het gebed van Jezus in de hof van Gethsemané, waar hij zegt 'Indien het mogelijk is… laat deze beker aan mij voorbijgaan…' Het zou misschien toch anders kunnen! Want is deze onwaarschijnlijke weg door het lijden en naar de kruisdood, onder het hoongelach van de machten der duisternis, de weg naar de verlossing en het Koninkrijk? Die twijfel zal voor een ogenblik postvatten in Jezus' eigen hart. Ook dat is verbijsterend.


Verstaan wij het eigenlijk dat deze weg de weg ten leven is? Nu, hooguit van verre en bij benadering. We overwegen in alle voorzichtigheid: de oude mens moet ondergaan om de nieuwe mens te doen opstaan en de oude wereld moet voorbijgaan om de nieuwe te doen aanbreken. Dat zal zich in de dood en opstanding van de Messias Jezus voltrekken. Plaatsvervangend voor alle mensen en anticiperend op hun bestemming. Immers de last van het verleden die de weg naar de toekomst blokkeert moet worden weggenomen en die vruchteloze wedijver van wederzijdse beschuldiging en eindeloze verontschuldiging moet achtergelaten worden, wil er een weg naar de toekomst geopend worden. Eén neemt de schuld, alle schuld op zich en zo wordt de weg naar de toekomst vrijgemaakt voor allen.


Maar voorlopig is er onder de volgelingen van Jezus voornamelijk onbegrip, ergernis en teleurstelling. Zij volgen hun Heer weliswaar tot in de hof van Gethsemane, maar in het kritieke uur van zijn aanvechting en arrestatie laten ze hem allen in de steek. Dan komt hun volgen neer op 'slapen van droefheid', niet één uur kunnen ze met hem waken. op'vluchten van schrik', op 'ontkenning van enige betrokkenheid bij deze Jezus'. Petrus zal ondanks zijn ongetwijfeld oprecht gemeende belofte Jezus binnen de kortste keren, nog 'voor de haan heeft gekraaid' tot driemaal toe verloochenen. 'Ik ken deze mens niet!' Deze ontrouw van de laatste getrouwen is een uiterst pijnlijk moment op de lijdensweg van Jezus. Hij gaat die weg in de diepste duisternis en in de diepste eenzaamheid, schijnbaar van God en in ieder geval door al zijn vrienden verlaten. Zonder enige steun of troost moet hijzelf zijn kruis alleen dragen.


Of is dit laatste toch niet helemaal waar? We lezen iets verderop in het lijdensverhaal dat de Romeinse soldaten op de weg naar de plaats van executie een zekere Simon van Cyrene dwingen Jezus' kruis te dragen, in alle letterlijkheid. Hij zal er zelf bijkans onder bezweken zijn. Misschien lijkt dat een tamelijk onbelangrijk detail en Matteüs vermeldt het dan ook maar uiterst kort. Marcus is hier wat uitvoeriger. Die spreekt van 'een zekere Simon van Cyrene, die van zijn akker kwam, de vader van Alexander en Rufus.' Waarschijnlijk zijn die laatst genoemden bekende namen in de vroege christengemeente. Maar Matteüs, vaak wat soberder dan Marcus, laat die namen weg. Je vraagt je dan af of hij ook die naam Simon van Cyrene niet had kunnen weglaten en bij voorbeeld van 'een toevallige passant' of gewoon van 'iemand' had kunnen spreken. Wat doet een naam ertoe die verder toch niet meer voorkomt in het verhaal. Maar nee… Simon is de naam! Die naam moet hier klinken. Let wel: niet Simon Petrus, maar Simon van Cyrene is het die het kruis van Jezus draagt als het hem te zwaar wordt. Een wildvreemde is Jezus tot steun op diens zware weg. Simon Petrus, de eerste van Jezus' discipelen, laat hier pijnlijk verstek gaan De tekst zegt het onmiskenbaar, maar zonder het met zo veel woorden te zeggen. Het wordt bedekt met de mantel der liefde en de scherpe pijn van de ontrouw der getrouwen- verraad, verloochening en verlating- zal Jezus meenemen in zijn dood en het hun niet toerekenen. Ook deze zonde wordt hun vergeven.


De weg van het kruis gaat Jezus alleen. Wij kunnen en hoeven die weg niet te gaan. Hij doet dat plaatsvervangend voor ons. Ook dat is aanstootgevend. Zeker voor moderne, zelfbewuste mensen Het is onze eer te na. Maar zalig zij die hier geen aanstoot aan nemen en dit grote offer in dankbaarheid en deemoed aanvaarden. Zij zullen er andere en nieuwe mensen van worden. Want zij zijn en raken op afstand betrokken bij de passie van Jezus. Ze worden er als het ware mee besmet, erin gedoopt. Met zijn passie voor gerechtigheid, zijn passie voor het waarachtige leven.


Het leed en de ellende van de wereld en de mensen hoeven ze weliswaar niet altijd op te zoeken,maar ze zullen het evenmin steeds weer ontwijken als het op hun weg komt. Ze zijn er gevoelig voor geworden, zullen het minstens onder ogen zien en het op zich nemen. Want we zijn geen christenen om er rechtstreeks gelukkig van te worden, maar eerder om het ongeluk toe te laten in ons leven. Om daar niet ongevoelig en onbewogen onder te blijven. Je kunt ook zeggen: om ons kruis en dat van anderen moedig op ons te nemen in de kracht van de opstanding. Bukkend onder de lasten en moeiten van het leven mogen we hopen en ook ervaren dat we daarin worden opgericht en er niet onder bezwijken. Zo delen we op eerbiedige afstand in het lijden van Jezus en zullen we ook delen in zijn opstanding. Nee, ons is geen onverdeeld geriefelijk of genoeglijk leven beloofd of een ongestoord geluk, maar wel een goed en waarachtig leven dat solidair verbonden is met alle lijdende schepselen in de hoop op hun (en onze eigen) verlossing uit alle nood en angst.


Daarom leven we onze levensdagen in de gedachtenis van het niet vergeefse lijden en sterven van onze Heer Jezus Messias… en heffen we de beker der dankzegging als een heildronk op de verrijzenis van allen waarmee hij zich in zijn liefde tot het einde verbonden en geïdentificeerd heeft.


AMEN

(c) Rens Kopmels